ISO 639-3
fao
bestand
  • Fae·röers
enkelvoud bezitsvorm meervoud
naamwoord Faeröers - -
verkleinwoord - - -

het Faeröerso

  1. geen meervoud (taal) Germaanse taal die wordt gesproken op de Faeröer
    • Ik spreek maar een klein beetje Faeröers. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen Faeröers Faeröerser Faeröerst
verbogen Faeröerse Faeröersere Faeröerste
partitief Faeröers Faeröersers -

Faeröers

  1. (demoniem) gerelateerd aan of afkomstig uit Faeröer
  NODES