• Ok·to·wer
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Oktower der Oktower
datief me Oktower em Oktower
accusatief en Oktower der Oktower

Oktower, m

  1. (tijdrekening) oktober
    «In Oktower odder schpot September is es Zeit fer Sauergraut zu mache.»
    In oktober of eind september is het tijd om zuurkool te maken.
Maanden in het Pennsylvania-Duits
Yenner Hanning
Harning
Febrewaar
Febreweri
Matz
Maerz
Marz
Abril
Abrill
Moi Tschunn
Tschuun
Tschulei Aagscht
Aaguscht
Augscht
Auguscht
September Oktower Nofember
November
Dezember
Diesember
Disember
januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december
  NODES