diepte
- diep·te
- In de betekenis van ‘de afmeting diep, het diep-zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1301 [1]
- afgeleid van diep met het achtervoegsel -te [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | diepte | diepten dieptes |
verkleinwoord |
de diepte v
- de mate waarin iets diep is
- De diepte van dat zwembad is twee meter.
- bijzonder laag gelegen plaats, gewoonlijk onder de waterspiegel
- De reuzenpijlinktvis is een bewoner van de diepten van de oceaan.
- Toen we boven op de berg waren zagen we het dorpje in de diepte liggen.
|
1. de mate waarin iets diep is
vervoeging van |
---|
diepen |
diepte
- enkelvoud verleden tijd van diepen
- Ik diepte.
- Jij diepte.
- Hij, zij, het diepte.
- Ik diepte.
- Het woord diepte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "diepte" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "diepte" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ diepte op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be