echtgenoot
- Geluid: echtgenoot (hulp, bestand)
- IPA: /ˈɛxtxəˌnot/
- echt·ge·noot
- In de betekenis van ‘man met wie iemand getrouwd is’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1631 [1]
- samenstelling van echt en genoot [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | echtgenoot | echtgenoten |
verkleinwoord | echtgenootje | echtgenootjes |
de echtgenoot m
- (familie) een mannelijke huwelijkspartner
- De vrouw en haar echtgenoot beleefden een romantische huwelijksreis.
- (familie) een huwelijkspartner
1. een mannelijke huwelijkspartner
|
|
2. een huwelijkspartner
- Het woord echtgenoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "echtgenoot" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "echtgenoot" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ echtgenoot op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be