• neer·zit·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
neerzitten
zat neer
neergezeten
klasse 5 volledig

neerzitten [1]

  1. onovergankelijk (formeel) gaan zitten
  2. onovergankelijk (formeel) gezeten zijn, zitten
  • bij de pakken neerzitten
wanhopig zijn, geen uitweg meer zien en daarom maar niets meer doen
•  In Schalkhaar durfde de organisatie het paasvuur niet aan te steken vanwege de droogte. Daarom is een gigantisch openluchtscherm opgesteld met daarop een film van het paasvuur. ,,Het is een mooie stunt en laat zien dat wij niet bij de pakken gaan neerzitten.’’ [2] 
82 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  NODES