• voy·eu·ris·me
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het optreden als voyeur’ voor het eerst aangetroffen in 1953 [1]
  • afgeleid van voyeur met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord voyeurisme -
verkleinwoord - -

het voyeurismeo [3]

  1. (seksualiteit) het heimelijk en doorgaans met seksuele lustgevoelens observeren van mensen die geheel of gedeeltelijk naakt zijn en al dan niet seksuele handelingen verrichten
     De inmenging van het heteroseksuele verlangen blijft echter niet beperkt tot voyeurisme.[4]
  2. (figuurlijk) het opzettelijk uitlichten van iets waar een taboe op rust
     Die bijdragen vormen geen liefdevol afscheid, maar zijn staaltjes van voyeurisme.[5]
91 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  voyeurisme     le voyeurisme          

voyeurisme m

  1. voyeurisme
  NODES