Stimme
- Stim·me
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | die Stimme | die Stimmen |
genitief | der Stimme | der Stimmen |
datief | der Stimme | den Stimmen |
accusatief | die Stimme | die Stimmen |
Stimme, v
- (biologie) stem (stemgeluid)
- (communicatie) stem (spreken)
- (muziek) stem (zingen)
- (muziek) stem (eerste of tweede stem)
- (muziek) stem (een orgelpijp met een eigen klankkleur)
- (economie) stem (een wilsuiting bij een beslissing)
- (politiek) stem (een wilsuiting bij een verkiezing)
|
|
|