• aan·bin·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanbinden
bond aan
aangebonden
klasse 3 volledig

aanbinden

  1. overgankelijk met bijvoorbeeld een koord, riem of touw bevestigen
    • Voordat we gaan rijden moeten we de spullen in de laadruimte nog aanbinden. 
  2. beginnen
     Natuurlijk had hij nu de strijd met Kron kunnen aanbinden, maar waarom zou hij? Het dorp zou de bedrijfsbelasting binnenhalen, op wiens land de windmolens ook stonden.[1]
Stoett-10 [2]
  • Waar het paard aangebonden is, moet het vreten
men moet zich naar de omstandigheden schikken
  • de strijd aanbinden: de strijd beginnen
92 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  NODES