vervoeging van
absolvere

absolūtus

  1. passief perfectum van absolvere
    1. afgewikkeld, voltooid
    2. volmaakt, puur
    3. onbeperkt, onvoorwaardelijk, absoluut
    4. (juridisch) vrijgesproken
    5. (grammatica) op zichzelf staand, niet in betrekking tot een ander zinsdeel
  NODES