afvuren
- af·vu·ren
- samenstelling van af bw en vuren ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afvuren |
vuurde af |
afgevuurd |
zwak -d | volledig |
afvuren
- overgankelijk wegschieten van kogels, projectielen
- De groepering vuurde raketten af op vijandelijke doelen.
- De erewacht vuurde saluutschoten af.
- ▸ Er werd gemeld dat een van de leden van de wacht een schot afvuurde, toen Simier haar naar haar boot begeleidde.[1]
- (figuurlijk) het stellen van veel, indringende vragen
- ▸ Nu hij had toegegeven dat hij was veranderd, wilde Rebecca een hele batterij vragen op hem afvuren.[2]
- Het woord afvuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afvuren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Victoria Holt“In de schaduw van de troon” (1978), Saga, ISBN 9788726484885
- ↑ Amanda Block“De verloren verteller” (2021), The house of books, ISBN 9789044363647
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be