bajes
  • ba·jes
  • Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: gevangenis’ voor het eerst aangetroffen in 1844 [1]
  • Herkomst: Bargoens [2]
  • Via het Jiddisch afkomstig uit het Hebreeuwse בית (bait, huis).
enkelvoud meervoud
naamwoord bajes bajesen
verkleinwoord bajesje bajesjes

de bajesv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) (informeel) gevangenis
    • Iemand die lang in de bajes heeft gezeten noemen we een bajesklant. 
98 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]


vervoeging van
bajar

bajes

  1. aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van bajar
  2. gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van bajar
  NODES
web 1