• bak·kes
  • In de betekenis van ‘gezicht’ voor het eerst aangetroffen in 1546 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bakkes bakkesen
verkleinwoord bakkesje bakkesjes

het bakkeso [3]

  1. (informeel) gezicht
      Ick souwje wel goedt koop wat voorje lieghen // langhen,
    Houwt den smoel toe, of jou backus sal vlieghen // vanghen.
    [4]
  2. (informeel) mond
91 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[5]


  • bak·kes
Naar frequentie 171310

bakkes

  1. genitief onbepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van bakke


  • bak·kes
Naar frequentie zeldzaam

bakkes

  1. genitief onbepaald mannelijk enkelvoud van bakke
  NODES