• beest
enkelvoud meervoud
naamwoord beest beesten
verkleinwoord beestje beestjes

het beesto

  1. (dierkunde) dier, met de nadruk op het aardse, niet-menselijke aspect
    • In het verrotte vlees krioelde het van de beestjes. 
     Plotseling verstijfde ik. Midden op het pad lag een reusachtige ratelslang te zonnen, de koningin van de woestijn. Ik schrok me kapot en sprong meteen achteruit. Wat een beest![4]
     In die reservaten is er voldoende voedsel voor die beesten.[5]
  2. (figuurlijk), vaak (pejoratief) mens, meestal een man, die wild, dierlijk en/of wreed gedrag vertoont
    Kan zowel een positieve als negatieve bijbetekenis hebben: Wat een beest! kan afhankelijk van de context zowel bewondering voor een krachtsinspanning als afschuw voor immoreel gedrag uitdrukken.
    • De dronken man gedroeg zich als een wild beest. 
     De Engelsen en hun geallieerden hadden honderdduizenden Afrikanen afgeslacht, hun eigen en die van de vijand, ze waren de meest meedogenloze menselijke beesten van de aarde.[6]
     Op een dag deden we een oefenvorm, waarbij alle spelers constant in beweging moesten blijven. Zodra er eentje stilstond, ging de bal naar de andere partij. Heel intensief. Na vier sessies van twaalf minuten was iedereen kapot. Raymond zei: “We zijn klaar, tenzij jullie nog héél graag doorgaan voor een vijfde ronde”. Toen was er eentje die eens over zijn gezicht wreef, het zweet van zich afgooide en naar ons knikte. “Let’s go!” En omdat Cheick nog een keer wilde, moesten al die andere spelers er ook aan geloven. Ongelooflijk, wat een beest was dat.[7]
  • Dat is bij de beesten af
Gezegd van iets schandaligs, verschrikkelijks e.d.
  • Dat is de aard van het beestje
Zo zit die persoon qua karakter in elkaar
  • De beest uithangen
Onbehouwen en/of onbeschoft gedrag vertonen
  • Het beestje bij de naam noemen
Precies aangeven hoe iets in elkaar zit, of hoe men over iets denkt
vervoeging van
beesten

beest

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van beesten
  2. gebiedende wijs van beesten
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[8]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. beest op website: Etymologiebank.nl
  3. "beest" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  6. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  7.   Weblink bron
    Martin Koopman geciteerd door Geert-Jan Jakobs
    “De Nederlandse jaren van Cheick Tioté: 'Ongelooflijk, wat een beest was dat'” (5 juni 2022) op vi.nl  
  8.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


beest

  1. (veeteelt) koe; een vrouwelijk rund


beest

  1. (veeteelt) koe; een vrouwelijk rund
  NODES
Done 1
eth 1