• beet·je
  • In de betekenis van ‘klein deel, klein aantal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1646 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord beetje beetjes

het beetjeo dim. tant.

  1. kleine hoeveelheid
    • Jan heeft een beetje water gedronken. 
     Zij deed er water in en toen allerlei geheimzinnige kruiden, een beetje aarde, glanzende stenen, mossen en planten.[2]
     Wat bedoel je daar in godsnaam mee?Rustig maar, sorry dat ik lachte, je zult zo meteen horen waarom en geef me nu nog een beetje brandy.[3]
  2. enigszins een eigenschap hebbend
    • Maxima vond Willem-Alexander een beetje dom. 
     Ik voelde me wel een beetje bekeken met die dingen in mijn handen, ook al was er niemand om het te zien.[4]

het beetjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord beet
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]
  1. "beetje" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat  , p. 13
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  NODES
Done 2
eth 1