bewonen
- be·wo·nen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bewonen |
bewoonde |
bewoond |
zwak -d | volledig |
bewonen
- overgankelijk wonen in, wonen op
- Dit volk bewoonde een aantal eilanden en een stuk van het vasteland.
- Ik bewoonde tot mijn 18de jaar mede het huis van mijn ouders.
wonen in, wonen op
- Het woord bewonen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bewonen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be