bezittelijk voornaamwoord
- be·zit·te·lijk voor·naam·woord
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bezittelijk voornaamwoord | bezittelijke voornaamwoorden |
verkleinwoord | bezittelijk voornaamwoordje | bezittelijke voornaamwoordjes |
het bezittelijk voornaamwoord o
- (grammatica) een voornaamwoord dat de relatie aanduidt tussen de persoon en een zelfstandig naamwoord.
- Een bezittelijk voornaamwoord kan zowel zelfstandig als niet-zelfstandig voorkomen.
- In het Nederlands bestaan onder andere de volgende bezittelijke voornaamwoorden: mijn, mijne, jouw, jouwe, uw, uwe, zijn, zijne, haar, hare, ons, onze, jullie, hun, hunne
- voornaamwoord, naamwoord
1. een voornaamwoord dat de relatie aanduidt tussen de persoon en een zelfstandig naamwoord
- Het woord 'bezittelijk voornaamwoord' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.