vervoeging
onbepaalde wijs to  borrow 
he/she/it  borrows 
verleden tijd  borrowed 
voltooid
deelwoord
 borrowed 
onvoltooid
deelwoord
 borrowing 
gebiedende wijs  borrow 

borrow

  1. overgankelijk lenen [1], inlenen
    «Could I borrow some money from you?»
    Zou ik wat geld van je kunnen lenen?
  NODES