dobberen
- dob·be·ren
- In de betekenis van ‘drijven’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1627 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
dobberen |
dobberde |
gedobberd |
zwak -d | volledig |
dobberen
- inergatief stuurloos op de golven op en neer bewegen
- Hij heeft enige uren gedobberd voor er hulp kwam.
- ergatief stuurloos op de golven bewegend ergens geraken
- Hij was na verloop van tijd naar de kant gedobberd.
- Het woord dobberen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dobberen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "dobberen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be