• dre·pa

drepa

  1. onbepaalde wijs, tweede vorm naast drepe, zie aldaar

drepa, o

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van drep (onzijdige verbuiging)


  • Afkomstig van het Germaanse woord: *drepan; Indo-Germaans: *dʰrebʰ-, *dʰreb-
  • Woordopbouw: drep-a
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
drepa
drepr
enk: drap
mv: drápu
dropit
Klasse 4 sterk volledig

drepa

  1. slaan
  2. stoten
  3. doden
  NODES