• dro·ge·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘drogerende middelen toedienen’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
  • afgeleid van het Franse droguer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
drogeren
drogeerde
gedrogeerd
zwak -d volledig

drogeren

  1. overgankelijk het iemand toedienen van drugs of doping
     De NOS heeft voor dit verhaal de afgelopen weken meerdere keren contact gezocht met de politie. Een volledig beeld van cijfers ontbreekt daar, omdat 'drogeren' geen aparte categorie is in de politiesystemen.[3]
98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]
  NODES