druppelen
- drup·pe·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
druppelen |
druppelde |
gedruppeld |
zwak -d | volledig |
druppelen
- ergatief in druppels neervallen
- Er is hars uit dat stuk hout gedruppeld.
- inergatief druppels laten vallen
- Na die oogoperatie heb ik nog enige tijd gedruppeld, maar het was snel weer geheeld.
- overgankelijk in druppels laten neervallen
- Anna druppelde regelmatig vocht op de lamsbout.
- Het woord druppelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "druppelen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ druppelen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be