duinen met helmgras begroeid
  • duin
  • Leenwoord uit het Keltisch, in de betekenis van ‘zandheuvel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1067 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord duin duinen
verkleinwoord duintje duintjes

duin

  1. v; een zandheuvel aan de kust
    • Jullie moeten de duinen ontzien, want ze zijn de beste zeewering die we hebben. 
  2. o; het stelsel van zandheuvels aan de kust
    • Hij ging graag voor een wandeling het duin in. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  NODES