Een perzik eten
  • eten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
eten
at
gegeten
klasse 5 volledig

eten

  1. overgankelijk het nuttigen van voedsel
    • We gingen met de hele klas eten bij een pizzeria. 
     Met mijn 43 jaar was ik duidelijk de oudste van het stel, de rest leek ergens tussen de twintig en vijfentwintig. Sommigen gingen wat eten en anderen zaten zwijgend voor zich uit te staren.[2]
     Geef elkander van je brood, maar eet niet van hetzelfde stuk.[2]
  2. meervoudige tegenwoordige tijd van eten
    • Jullie eten te veel. 
enkelvoud meervoud
naamwoord eten -
verkleinwoord etentje etentjes

het eteno

  1. dat wat iemand tot zich neemt om diens metabolisme in werking te houden
    • Het eten was erg lekker. 
  2. de maaltijd
    • Zij zorgt altijd voor het eten. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


  • Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *etan, via Angelsaksische etan

eten

  1. eten


  • Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *etan, via het Oudsaksische etan

eten

  1. eten


  • Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *etan, via het Oudnederlandse etan

eten

  1. eten


  • Afgeleid van het Oudsaksische etan, via het Middelnederduitse eten / ēten

eten

  1. eten


eten

  1. eten


  • IPA: /ɛtɛ̃n/

eten m

  1. (scheikunde) ethylen


eten

  1. genitief meervoud van etno


eten

  1. eten
  NODES
os 4
web 1