factuur
- fac·tuur
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rekening voor geleverde goederen’ voor het eerst aangetroffen in 1600 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | factuur | facturen |
verkleinwoord | factuurtje | factuurtjes |
de factuur v
- (financieel) document met een beschrijving van goederen die een bedrijf (aan een ander bedrijf) geleverd heeft en de daarmee gepaard gaande kosten
|
- facturist, factuuradres, factuurbedrag, factuurdatum, factuurgegeven, factuurgegevens, factuurlay-out, factuurnummer, factuurplicht, factuurtotaal
1. document met een beschrijving van goederen die een bedrijf (aan een ander bedrijf) geleverd heeft
- Het woord factuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "factuur" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "factuur" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ factuur op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be