faen
- fae
Naar frequentie | 143 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | - - - | faen | - - - | - - - |
genitief | - - - | faens | - - - | - - - |
faen, m (alleen bepaalde woordvorm enkelvoud)
- (mythologie), (religie) de duivel
- [1]: fanden og hans oldemor
de duivel en zijn overgrootmoeder (basisbetekenis: 'alle kwade machten')
- [1]: fanden ta ham
naar de duivel
- [1]: for faen
naar de duivel
- [1]: gi faen
gelijk zijn
- [1]: gi faen med fett på
onverschillig zijn voor
- [1]: gå / fare / reise fanden i vold
tot (in het geweld van) de duivel gaan / rijden / reizen
- [1]: snakke fanen et øre av
de duivel heel wat afvertellen