• fees·ten

de feestenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord feest
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
feesten
feestte
gefeest
zwak -t volledig

feesten

  1. inergatief een feestje vieren
     Er ontstond zelfs een klein clubje dat nog maar heel weinig liep en van het ene naar het andere dorp liftte om daar dan dagenlang te hangen en te feesten, om vervolgens alleen de mooie stukken te lopen.[1]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  NODES