• fi·nes·se
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kleine bijzonderheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1805 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord finesse finesses
verkleinwoord

de finessev

  1. kneepje, laatste belangrijke detail (vooral in: tot in de finesses)
    • Hij had zijn lessen tot in alle finesses geleerd. 
  2. (kaartspel) snit, bij het bridge de hoogste kaart niet spelen
    • Door finesse te spelen kan je soms een slag extra halen. 
96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]


  • Afgeleid van fine met het achtervoegsel -esse
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  finesse     la finesse     finesses     les finesses  

finesse v

  1. klein detail, finesse
  NODES