flitsen
- flit·sen
- In de betekenis van ‘bloot over straat rennen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1976 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
flitsen |
flitste |
geflitst |
zwak -t | volledig |
flitsen
- een flits veroorzaken, maken of gebruiken
- Om in het donker foto's te kunnen maken moet je flitsen.
- auto's fotograferen die te snel rijden om een boete te kunnen geven
- Mijn dochter en ik zijn tweemaal geflitst in Nijmegen.
- een snelle beweging maken
- De wielrenners van de Tour de France flitsen voorbij.
- heftig maar kort aanwezig zijn
- De rampen die zouden kunnen gebeuren flitsten door mijn hoofd toen ik de kinderen bij het ravijn zag spelen.
- ▸ Tijdens de laatste kilometers liet ik alle herinneringen van de trail in een noodvaart door mijn hoofd flitsen, misschien zoals mensen die een bijna-doodervaring hebben.[2]
de flitsen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord flits
- Het woord flitsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flitsen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "flitsen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be