• fram·boos
enkelvoud meervoud
naamwoord framboos frambozen
verkleinwoord framboosje framboosjes

de framboosv / m

  1. (plantkunde) Rubus idaeus  , struik uit de familie der Rosaceeën
  2. (fruit) vrucht van de frambozenstruik
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]


  • fram·boos

framboos

  1. (plantkunde) framboos
  2. (fruit) framboos
  • Arabische transcriptie: فْرَمْبُوَسْ.
  NODES