geloof
- Geluid: geloof (hulp, bestand)
- IPA: / ɣəˈlof / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /χəˈlof/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ɣəˈlof/
- ge·loof
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | geloof | geloven |
verkleinwoord | geloofje | geloofjes |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | geloof | - |
verkleinwoord | - | - |
het geloof o
- (religie) een godsdienstige overtuiging
- Welk geloof hang jij aan?
- De man die op 18 maart dit jaar het vuur opende in een tram in Utrecht heeft verklaard dit gedaan te hebben vanwege zijn geloof. [2]
- de overtuiging dat iets zo is
- Ik volg het geloof dat je zelf grote invloed kunt uitoefenen op het leven.
- ▸ „Want wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen.”[3]
- [1] geloofsovertuiging, religie
- [2] overtuiging, fiducie
|
1. godsdienst
2. de overtuiging dat iets zo is
vervoeging van |
---|
geloven |
geloof
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geloven
- Ik geloof.
- gebiedende wijs van geloven
- Geloof!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van geloven
- Geloof je?
- Het woord geloof staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geloof" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ geloof op website: Etymologiebank.nl
- ↑ www.nu.nl (01-07-2019)
- ↑ Weblink bron “Naar huis” (13-11-2012), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be