geniepig
- Geluid: geniepig (hulp, bestand)
- IPA: / ɣəˈnipəx / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /χəˈnipəχ/
- (Vlaanderen, Brabant): /ɣəˈnipəx/
- (Limburg): /ɣəˈnipɪx/
- ge·nie·pig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | geniepig | geniepiger | geniepigst |
verbogen | geniepige | geniepigere | geniepigste |
partitief | geniepigs | geniepigers | - |
geniepig
- op een achterbakse manier en gemeen
- Hij zette hem op een geniepige manier buiten spel.
- Omdat hij iets geniepigs had gedaan mocht hij niet meer meedoen met het spelletje.
1. op een achterbakse manier en gemeen
- Het woord geniepig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geniepig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be