genoom
- ge·noom
- In de betekenis van ‘geheel van de genen en chromosomen’ voor het eerst aangetroffen in 1946 [1]
- afgeleid van gen en chromosoom [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | genoom | genomen |
verkleinwoord | genoompje | genoompjes |
het genoom o
- een verzameling van alle genen van de chromosomen van een organisme
- In de bijles kreeg hij uitgelegd wat een genoom is.
1. een verzameling van alle genen van de chromosomen van een organisme
- Het woord genoom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "genoom" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "genoom" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ genoom op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be