gravid

En gravid kvinne.
Een zwangere vrouw.

Noors

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /gɾɑˈʋiːd/

Woordafbreking

• gra·vid

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Latijnse woord gravis.

Bijvoeglijk naamwoord

gravid

1. (medisch) zwanger

   «En gravid norsk kvinne er fengslet i Bolivia etter å ha blitt pågrepet med kokain i magen.»

   Een zwangere Noorse vrouw is in Bolivia gearresteerd nadat er cocaïne in haar maag werd ontdekt.

Verbuiging

		stellend	vergrotend	overtreffend
onbepaald (sterk)	m/v enkelvoud	gravid	-	-
	o enkelvoud	gravid
	meervoud	gravide
bepaald (zwak)	enkelvoud en meervoud	gravide	-	-

Synoniemen

• fruktsommelig, svanger

Nynorsk

Uitspraak

• Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
• IPA: /gɾɑˈʋiːd/

Woordafbreking

• gra·vid

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Latijnse woord gravis.

Bijvoeglijk naamwoord

gravid

1. (medisch) zwanger

   «Ei 21 år gamal gravid kvinne vart i føremiddag knivstukken og drepen i Stavanger.»

   Een 21-jarige zwangere vrouw werd in de ochtend in Stavanger doodgestoken.

Verbuiging

		stellend	vergrotend	overtreffend
onbepaald (sterk)	m/v enkelvoud	gravid	-	-
	o enkelvoud	gravid
	meervoud	gravide
bepaald (zwak)	enkelvoud en meervoud	gravide	-	-

Synoniemen

• svanger

Deens

Woordafbreking

• gra·vid

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Latijnse woord gravis.

Bijvoeglijk naamwoord

Verbuiging

		stellend	vergrotend	overtreffend
onbepaald (sterk)	m/v enkelvoud	gravid	-	-
	o enkelvoud	gravid
	meervoud	gravide
bepaald (zwak)	enkelvoud en meervoud	gravide	-	-

Synoniemen

• vente sig, vente barn, fruktsommelig, svanger

Verwijzingen

• gravid in:
  Det Danske Sprog- og Litteraturselskab
  Den Dankse Ordbog op website:ordnet.dk