haat
- haat
- van Middelnederlands / Middelnederlands, in de betekenis van ‘diepe afkeer’ voor het eerst aangetroffen in 1287; gesubstantiveerde werkwoordsstam van haten [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | haat | - |
verkleinwoord | - | - |
de haat m
- sterk gevoel van vijandschap
- ▸ In de brieven probeerde ik advies te geven over thema’s zoals omgaan met verlies en het vermijden van zelfmedelijden. Maar ook schreef ik mijn gedachten op over relaties, emoties, vrouwen, mannen, kinderen, verslaving, angst en haat.[4]
|
1. sterk gevoel van vijandschap
vervoeging van |
---|
haten |
haat
- Het woord haat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "haat" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ haat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "haat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
haat