• hands
  • [A] van Engels hands [1] (in artt. 11 en 12 van de oorspronkelijke regels van de Engesle Football Association gebruikten kwam het woord hands voor [2], recente regels van de FIFA gebruiken het woord handling [3]
  • [B] hand met de uitgang -s
enkelvoud meervoud
naamwoord hands -
verkleinwoord - -

{A} hands o

  1. (sport) (voetbal) met de hand aanraken van de bal door veldspelers, wat tegen de spelregels is als het met opzet gebeurt en met een vrije trap wordt bestraft
  • hij maakte hands
hij raakte de bal met zijn handen aan
  • het was aangeschoten hands
de hand raakte de bal onbedoeld
  • fluiten voor hands
vrije schop toekennen wegens het met de hand aanraken van de bal

[A] hands!

  1. (sport) (voetbal) uitroep om de aandacht te vestigen op het tegen de regels met de hand aanraken van de bal

[A] hands

  1. (sport) (voetbal) in strijd met de spelregels met de hand aanraakt zijn van de bal
    • Hij had de bal niet zien aankomen, maar de scheidsrechter gaf toch hands. 

[B] de handsv

  1. (verouderd) genitief van hand
    • Soo wie in my gelooven sal,
      Gestut door d'algenade
      Mijns hands, sal boven dit getal
      Noch doen vry grooter daden.
       [5]
78 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[6]


hands mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord hand
  NODES
Chat 1
Done 1
lenin 4