hazelhoen
- ha·zel·hoen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hazelhoen | hazelhoenderen hazelhoenen hazelhoenders |
verkleinwoord | - | - |
het hazelhoen o
- (hoendervogels) Tetrastes bonasia grijsbruine hoendervogel uit de onderfamilie der ruigpoothoenders (Tetraoninae)
- ruigpoothoenders, fazantachtigen, hoendervogels, vogels, viervoeters, gewervelden, chordadieren, dieren
- Het woord hazelhoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hazelhoen" herkend door:
43 % | van de Nederlanders; |
34 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ hazelhoen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be