huig

Nederlands

Huig (3)

Uitspraak

• Geluid:  huig    (hulp, bestand)
• IPA: / hœyx / (1 lettergreep)
  • (Noord-Nederland): /ɦœʏ̯χ/, /ɦʌʏ̯χ/
  • (Vlaanderen, Brabant): /ɦœːx/
  • (Limburg): /hœːx/

Woordafbreking

• huig

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘lelletje in de keel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1301

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	huig	huigen
verkleinwoord	huigje	huigjes

Zelfstandig naamwoord

de huig v / m

1. (anatomie) een lapje afhangend weefsel aan het uiteinde van het zachte verhemelte, waarmee onder andere het neuskanaal kan worden afgesloten

   • De keelamandelen zijn verwijderd en de huig is verkort. 

Synoniemen

• uvula

Afgeleide begrippen

• huigpiercing
• huig-r

Spreekwoorden

   

Iemand van de huig lichten. Iemand door bedrog geld of iets anders van waarde afhandig maken.

Vertalingen

    1. een lapje afhangend weefsel aan het uiteinde van het zachte verhemelte, waarmee onder andere het neuskanaal afgesloten kan worden   

Afrikaans: kleintongetjie (af) Duits: Gaumenzäpfchen (de) Engels: uvula (en), palatine uvula (en) Fins: kitakieleke (fi) Frans: luette (fr), uvule (fr) v Italiaans: ugola (it) v

Papiaments: kampana Pools: języczek (pl) m Portugees: úvula (pt) v Spaans: úvula (es), campanilla (es) Zweeds: gomspene (sv)

Gangbaarheid

• Het woord huig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "huig" herkend door:

98 %	van de Nederlanders;
90 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.