identiek
- iden·tiek
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gelijk(waardig)’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | identiek | identieker | identiekst |
verbogen | identieke | identiekere | identiekste |
partitief | identieks | identiekers | - |
identiek [3]
- volledig hetzelfde, van dezelfde oorsprong
- ▸ De broers hadden zich op identieke manier uitgerust toen ze na het ontbijt de schitterende winterdag in stapten.[4]
1. volledig hetzelfde, van dezelfde oorsprong
- Het woord identiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "identiek" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "identiek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ identiek op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be