• in·een·flan·sen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ineenflansen
flanste ineen
ineengeflanst
zwak -t volledig

ineenflansen

  1. overgankelijk snel en onzorgvuldig in elkaar zetten
    • Ze hadden dat maar door nood gedreven ineengeflanst, maar het bleek wel afdoende. 
  NODES