• in·tro·du·cé
  • In de betekenis van ‘geïntroduceerde’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • pseudo-Frans
  • afgeleid van het Latijnse 'dūcere' (leiden) met het voorvoegsel intro- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord introducé introducés
verkleinwoord introduceetje introduceetjes

de introducém

  1. mannelijk persoon die ergens geïntroduceerd (ingeleid) wordt
    • Hij is geen lid van de club maar hij kan vanavond wel met me mee als introducé. 
  • Zie voor de vrouwelijke vorm: introducee.
  • Bij woordafbreking voor de laatste lettergreep worden de verkleinvormen met het accentteken toegepast: "introducé-tje" en "introducé-tjes".
96 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[3]
  NODES