• in·zwach·te·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inzwachtelen
zwachtelde in
ingezwachteld
zwak -d volledig
  1. overgankelijk in zwachtels wikkelen
    • Hij moest iedere morgen zijn been inzwachtelen van de dokter. 
  NODES