januari
Très Riches Heures du duc de Berry
  • ja·nu·a·ri
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘eerste maand’ voor het eerst aangetroffen in 1293 [1]
    eponiem: van het Latijnse mensis Ianuarius (de maand van de Romeinse god Janus, met het achtervoegsel -arius)
enkelvoud meervoud
naamwoord januari januari's
verkleinwoord - -

de januarim

  1. (tijdrekening) de eerste maand van het jaar volgens de gregoriaanse kalender
    • Januari is een van de koudste maanden van het jaar. 


Maanden in het Nederlands
januari februari maart april mei juni juli augustus september oktober november december
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]


  • Ontleend aan het Nederlandse januari en etymologisch gespeld.
enkelvoud of
impliciet meervoud
expliciet meervoud
  januari     -  

januari

  1. januari
  • Schrijfwijze op Bonaire en Curaçao: yanüari.
Maanden in het Papiaments
Bonaire en Curaçao:
Aruba:

yanüari
januari
januari
febrüari
februari
februari
mart
maart
maart
aprel
april
april
mei
mei
mei
yüni
juni
juni
yüli
juli
juli
ougùstùs
augustus
augustus
sèptèmber
september
september
oktober
october
oktober
novèmber
november
november
desèmber
december
december


januari g

  1. januari
januaris enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     januari     januarimånaden     januarimånader     januarimånaderna  
  genitief     januaris     januarimånadens     januarimånaders     januarimånadernas  


Maanden in het Zweeds
januari
januari
februari
februari
mars
maart
april
april
maj
mei
juni
juni
juli
juli
augusti
augustus
september
september
oktober
oktober
november
november
december
december
  NODES