• ka·bou·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord kabouter kabouters
verkleinwoord kaboutertje kaboutertjes

de kabouterm

  1. (folklore) sprookjesfiguur in de vorm van een klein mannetje, traditioneel met een puntmuts dat meestal wat mensenschuw is en zich plagerig of juist vriendelijk gedraagt
     In de zomer van 1932 heb ik in het Zeister Bos, niet ver van het Bisonpark, een kabouter gezien. Hij droeg een lange, felrode puntmuts; had een zakje over de rechterschouder. Ik was vijf, stond sceptisch tegenover de sprookjeswereld. „Kijk! Dat lijkt wel een kabouter!”, zei ik tegen mijn moeder. „Zeker”, zei ze. „In dit bos wonen er een stuk of tien.”[4]
     Er was eens een sprookjesverteller en die ging dood. Maar voordat hij stierf, wilde hij zo graag nog eens een kabouter zien.[5]
     Waar ligt de oorsprong van de kabouter? "Hij komt duidelijk uit de Germaanse hoek. Uit de Germaanse oerromantiek. Daarom is het ook zo gek dat die Amerikanen erop vallen. De kabouterromantiek komt zeker niet uit een Latijnse hoek."[6]
  2. (scouting), (persoon) padvindster met een leeftijd tussen 7 en 11 jaar
    In Nederland worden vanaf 2010 zowel jongens als meisjes in deze leeftijdsgroep welp genoemd.
     Plastisch chirurg Bert Trenning (60) salueerde samen met zijn enige zus Nanneke (62), docent Engels, in de zomer van 1960 als respectievelijk welp en kabouter op de binnenplaats achter het ouderlijke huis aan de Acacialaan 41 in Bergen op Zoom.[7]
  3. (figuurlijk), (pejoratief) of als koosnaam, klein persoon
     Onder zijn foto’s op Facebook staat dan: ‘Ge moet niet denken dat u Mathieu gaat verslaan, zielige ukkepuk’. In het veld roepen ze dit jaar vaak ‘kom op kabouter’ naar hem. De crosswereld is een harde.[8]
     „In Wormer zijn we toch normaler, wat meer down-to-earth”, zei een andere klant, die vanwege zijn geringe lengte achter zijn rug door het halve dorp de kabouter wordt genoemd.[9]
     Als ik één ding moet noemen waar ik spijt van heb uit de babytijd, dan is het wel dat we die draagzak niet véél eerder hebben gekocht! Ik ben groot fan van het dichtbij dragen van mijn kabouter, dat is ZO gezellig en fijn.[10]
  4. (politiek) (historisch) lid van lokale protestbeweging en partij in Amsterdam, Den Haag of Mechelen tussen 1969 en 1974
     „Mijnheer de voorzitter, ik heb een onprettige mededeling voor u. Ik zou mij namelijk nu willen gaan keren tegen het instituut waarin ik de afgelopen anderhalf jaar heb gewerkt, de gemeenteraad". Dit waren onder andere woorden, die kabouter Hijn Bijnen had willen zeggen bij zijn afscheid van de gemeenteraad, ware het niet dat de burgemeester niet toestond dat hij het woord zou nemen na het „sluiten van de beraadslagingen".[11]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[12]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. kabouter op website: Etymologiebank.nl
  3. "kabouter" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4.   Weblink bron
    S. Montag
    “De schoen van Chroesjtsjov” (2 augustus 2003) op nrc.nl  
  5.   Weblink bron
    Godfried Bomans geciteerd door Henk van Gelder
    “Godfried Bomans de aandachtverslaafde” (19 december 2001) op nrc.nl  
  6.   Weblink bron
    Kees Schiferli
    “De mens en zijn kabouters” (21 januari 1978) op nrc.nl  
  7.   Weblink bron
    Arthur van den Boogaard
    “Bert en Nanneke waren anders” (19 mei 2012) op nrc.nl  
  8.   Weblink bron
    Fien Maddens geciteerd door Dennis Boxhoorn
    “Belgische belofte Eli Iserbyt overklast door ‘onklopbare halfgod’ Van der Poel” (3 november 2019) op nrc.nl  
  9.   Weblink bron
    Marcel van Roosmalen
    “Maroeska” (1 februari 2019) op nrc.nl  
  10.   Weblink bron Gearchiveerde versie
    Bregje
    “Babyproducten waar ik moeilijk afscheid van kan nemen….” (23 oktober 2016) op bregblogt.nl
  11.   Weblink bron “Kabouter Bijnen verlaat de raad” (12 april 1973) op nrc.nl  
  12.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  NODES