kaproen
- ka·proen
- uit het Latijn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kaproen | kaproenen |
verkleinwoord | kaproentje | kaproentjes |
- nauw om het hoofd sluitend hoofddeksel voor mannen
- ▸ Terwijl die tulband van oosterse kaproen vroeger stond voor onze Hollandse trots. Van Eyck beeldde er rijke kooplieden mee af.’[2]
- Het woord kaproen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kaproen" herkend door:
55 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ kaproen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Annette Embrechts“'Ik ben niet trots op Nederland'” (2 oktober 2009), de Volkskrant
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be