klokken
- klok·ken
- Een klanknabootsend woord (onomatopee).
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
klokken |
klokte |
geklokt |
zwak -t | volledig |
klokken
- een tijd opnemen
- Zij klokte een tijd van 2:14:34,34.
- een geluid voortbrengen dat als "klok" klinkt
- De kippen klokten opgewonden.
- Het water klokte toen de luchtbel ontsnapte.
- snel drinken
- ▸ Voordat ik het wist kreeg ik een bierproeverijplank voor mijn neus met tien kleine bierglazen met verschillende soorten IPA. Deze kleine porties klokten we in een noodvaart naar binnen en ik bestelde meteen een aantal nieuwe planken proefglazen voor de hele tafel.[1]
- [1] timing
2. een geluid voortbrengen dat als "klok" klinkt
de klokken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord klok
- Het woord klokken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klokken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- klok·ken
Naar frequentie | 523 |
---|
klokken
- nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van klokke
- klok·ken
Naar frequentie | 809 |
---|
klokken
- nominatief bepaald mannelijk enkelvoud van klokke