• kou·vat·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kouvatten
vatte kou
kougevat
zwak -t volledig

kouvatten

  1. inergatief (medisch) een infectie met het verkoudheidsvirus oplopen
    • Hij had flink kougevat en liep vreselijk te niesen. 
vervoeging van
kouvatten

kouvatten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van kouvatten
    • ...dat wij kouvatten. 
    • ...dat jullie kouvatten. 
    • ...dat zij kouvatten. 
89 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  NODES