leken
- le·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
leken |
leekte |
geleekt |
zwak -t | volledig |
leken
vervoeging van |
---|
lijken |
leken
- meervoud verleden tijd van lijken
- Wij leken.
- Jullie leken.
- Zij leken.
- Wij leken.
- ▸ Het leken wel geweerschoten, die steeds dichterbij kwamen.[1]
de leken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord leek
- Het woord leken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leken" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord | |
enkelvoud | meervoud | ||
leken | lac | laken | geleken |
klasse 5 | volledig |
leken
- vloeien, stromen, leken.
- ..die hem menech gat stac,
daar dat bloet ute lac
over sijn heilech anscijn. -Der Leken Spieghel II, LIII, 40.[1]
- ..die hem menech gat stac,
- Nederlands lekken < *lak-jan
- ↑ blz 197. Nieuw Nederlandsch taalmagazijn. Lambert Allard te Winkel 1857
- le·ken
leken, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van lek
leken, m
- bepaalde vorm nominatief enkelvoud van leke