• ma·te
[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord mate -
verkleinwoord - -

de matev / m [2]

  1. graad, een hoeveelheid van iets abstracts, maat
    • Hij daagde de man in die mate uit dat de man hem sloeg. 
    • De wethouder stelt dat er extra geld is gereserveerd om de eikenprocessierups te bestrijden en om te voorkomen dat evenementen niet of zeer beperkt door kunnen gaan zoals vorig jaar. “De hotspots zijn in beeld en Gildebor staat klaar waar nodig. Veel zal afhangen van de weersomstandigheden en de mate van de plaag. Als het warmer is zal de rupsenplaag zich eerder voordoen.” [3] 
  2. (plantkunde) Ilex paraguariensis  , de mateplant [4]
  3. (drinken) een drank die van bovengenoemde plant wordt gemaakt (en waar Che Guevara dol op was)
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]


enkelvoud meervoud
naamwoord mate mates

mate

  1. maat, mate; de hoeveelheid van een eenheid


enkelvoud meervoud
mate mates
vervoeging
onbepaalde wijs to  mate 
he/she/it  mates 
verleden tijd  mated 
voltooid
deelwoord
 mated 
onvoltooid
deelwoord
 mating 
gebiedende wijs  mate 

mate

  1. (informeel) kameraad, maat makker, vriend
    «Hey mate, how's it going?»
    Hee maat/makker/vriend, hoe gaat het ermee?
  2. metgezel, partner
  3. (scheepvaart) stuurman
  4. (schaak) schaakmat

mate

  1. overgankelijk (biologie), (seksualiteit) geslachtsgemeenschap hebben, paren [2]


mate

  1. genitief meervoud van 𐌼𐌰𐍄𐍃 (mats)


  • ma·te
  • Afkomstig van het Noorse zelfstandige naamwoord mat.
Naar frequentie 3919
vervoeging
onbepaalde wijs mate
tegenwoordige tijd mater
verleden tijd matet
mata
voltooid
deelwoord
matet
mata
onvoltooid
deelwoord
matende
lijdende vorm mates
gebiedende wijs mat
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

mate

  1. overgankelijk voederen, voeren
    «Vi forsøkte å mate uglen med en mus.»
    We hebben geprobeerd, de uil met een muis te voeren.


  • ma·te
  • Afkomstig van het Nynorske zelfstandige naamwoord mat.
vervoeging
onbepaalde wijs mate
mata
tegenwoordige tijd matar
verleden tijd mata
voltooid
deelwoord
mata
onvoltooid
deelwoord
matande
lijdende vorm matast
(bijvorm): matas
gebiedende wijs mat
mata
mate
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

mate

  1. overgankelijk voederen, voeren


mate

  1. locatief enkelvoud van mat


enkelvoud meervoud
mate mates

mate m

  1. (schaak) mat, schaakmat
  enkelvoud meervoud
mannelijk mate mates
vrouwelijk mate mates

mate

  1. dof, mat
vervoeging van
matar

mate

  1. aanvoegende wijs eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van matar
  2. aanvoegende wijs derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van matar
  3. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van matar


  • ma·te

mate

  1. vocatief enkelvoud van mat

mate

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord mást
  NODES
mac 1
os 1