• me·de
  • [A] erfwoord Ontwikkeld uit Middelnederlands mede, Oudnederlands mithi “mee, eveneens”, uit Germaans *médi, *meþí, verwant aan Duits mit, Oudengels med, Gothisch miþ met.[1] In de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: samen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1236 [2]
  • [B.1] erfwoord Ontwikkeld uit Middelnederlands mede, uit Germaans *medu-, verwant aan Engels mead (Oudengels meodu, medu), Duits Met (Oudhoogduits meto), Deens mjød, Zweeds mjöd, enz.[3] In de betekenis van honingdrank voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265.[2]
  • [B.2] Herkomst onbekend, ook aangetroffen als samenstelling meekrap, met vergelijkbare vormen in Engels madder (Oudengels mædere), Oudhoogduits matara, enz. [4][5] In de betekenis van meekrap voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351. [2]
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     mede  
 persoonlijk     ermede  
aanwijz.   nabij     hiermede  
  veraf     daarmede  
  vragend/betrekk.     waarmede  

[A] mede (zie ook: mee) [1]

  1. ook
    • Mede vanwege de gevolgen van Katrina is er een hernieuwde belangstelling voor het broeikaseffect. 
     Waarschijnlijk mede dankzij de endorfine die vanwege mijn dagelijkse 11 uur durende wandelingen door mijn lichaam stroomde.[6]
  2. (formeel en deels verouderd): bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
    mededelen: hij deelde het ontslag mede aan de werknemers
  3. (verouderd) prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord
    ermede: hij heeft er weinig me(d)e weten te bereiken.
enkelvoud meervoud
naamwoord mede -
verkleinwoord - -

[B] de medev / m

  1. (drinken) licht alcoholische drank vervaardigd van honing [3]
  2. (plantkunde) Rubia tinctorum   een plant waarvan de wortel een rode kleurstof bevat [5]
  3. stuk grasland gebruikt voor het hooien
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[7]
  NODES