minoriteit
- Geluid: minoriteit (hulp, bestand)
- mi·no·ri·teit
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘minderheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1650 [1]
- afgeleid van het Franse minorité met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | minoriteit | minoriteiten |
verkleinwoord | - | - |
de minoriteit v
- Het woord minoriteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "minoriteit" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "minoriteit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ minoriteit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be